Voor geadopteerde kinderen die hun biologische ouders zoeken, is de belangrijkste vraag vaak; waarom ben ik afgestaan? Hiernaast spelen er in hun zoektocht nog andere vragen mee; heb ik genetisch bepaalde, zichtbaar lichamelijke overeenkomsten met mijn bloedverwanten? Of zijn er onzichtbare kenmerken, zoals medische of psychische die ik heb geërfd?
De man op bovenstaande foto is mijn opa. Mijn opa is vanaf 1924 een kleine veertig jaar lang vertegenwoordiger van chocolade in de regio Den Haag.
Mijn oma en opa trouwen op 26 januari 1921. Zij gaan wonen in de Witte de Withstraat, waar mijn oma filiaalhoudster is van een galanteriewinkel, een winkel waar zij garen, band, kleine lederwaren, riemen, gespen en broches verkoopt.
Gedurende de eerste jaren van hun huwelijk beproeft mijn opa zijn geluk met de verkoop van Hajeniussigaren terwijl mijn oma na de galanteriewinkel achtereenvolgens een chocolaterie in de Z.W. Buitensingel bedrijft en een jaar later, in november 1922, een eigen comestibleswinkel in de Ruysdaelstraat opent. Comestibles zijn – voor die tijd – geen alledaagse levensmiddelen. Het zijn fijne en verduurzaamde etenswaren; artikelen verpakt in doos of blik. Iets voor de rijkere mensen.
In 1924 start mijn opa als vertegenwoordiger in chocolade en suikerwerken van Beukers en Rijneke. Mijn oma houdt ondertussen de winkel draaiende. Dit lukt haar tot augustus 1929. Er zijn dan inmiddels vier van de uiteindelijk vijf kinderen geboren en het wordt haar – logischerwijs – een beetje te veel. De zaak wordt, met pijn in haar hart, verkocht.
Mijn opa blijft tot aan zijn pensionering bij Beukers & Rijneke werken. Zijn werk doet hij per fiets, zwoegend door weer en wind. Pas na de oorlog krijgt hij een Solex, waarvan de motor het met een beetje geluk doet. Als hij na zijn pensioen nog twee jaar als freelance verkoper voor het Zwitserse chocolademerk Suchard werkt, heeft hij een auto; een Ford Taunus, welke hem de bijnaam opa Taunus oplevert.
Als ik klein ben, vind ik mijn opa en oma oud. Ze nemen op relatief jonge leeftijd hun intrek in Huize Sint Marie, een verzorgingstehuis voor bejaarden aan de Haviklaan. Een huis waar een non de imposante deur opent en het in mijn herinnering altijd naar doperwten ruikt. Het gebouw heeft vele lange, smalle gangetjes, met eigenaardige bochten en gesloten deuren waarvan niemand weet wat er achter verstopt zit. Helemaal aan het eind van zo’n gang, is de deur naar de kamer van mijn opa en oma. Ik drink er lauwe jus d’orange, eet steevast een kokosmakroon – en een kersenbonbon – en wacht tot we weer kunnen vertrekken uit de veel te krappe kamer waar te veel mensen zich druk maken over zaken waar ik dan nog niets van begrijp. Na het gedag kussen, krijg ik nog een After Eight toegestopt.
Het is zonneklaar; ik ben niet geadopteerd. Ik heb treffende gelijkenissen met de uiterlijke en soms ook innerlijke kenmerken van mijn voorouders. Zo ook de levenslange liefde voor chocolade. Ik ben erfelijk belast met slechts een klein verschilletje; ik verkoop geen chocolade, ik eet het.
Foto: Privébezit. Circa 1949-1950. Mijn opa op het Buitenhof, voor de poort naar het Binnenhof in Den Haag.
2 Reacties
Zijn wij soms familie….?!
@Carla Haha! Wie weet… 😉