Als ik hem leuk vind kan hij ook net zijn vader zijn. Helaas nooit zijn moeder.
Zijn moeder en ik zijn nooit een sprankelende combinatie geweest.
Toen ik jaren geleden voor het eerst bij mijn schoonfamilie over de vloer kwam, werd mij, nadat ik van top tot teen bekeken was, subtiel medegedeeld dat de zoon, mijn vriendje, op blond haar en blauwe ogen viel (Ik heb donkerbruin haar en bruine ogen). Ik droeg een verderfelijke spijkerbroek en dat nog wel op zondag; de dag der rokken! Als ik telefoneerde hoorde ik later (altijd via een omweg) dat ik ‘niet netjes’ was geweest (ik ben één keer vergeten ‘mevrouw’ te zeggen). Uiteraard had ik keurig, zoals ik geleerd had van mijn ouders, mijn naam genoemd, gevraagd of het gesprek gelegen kwam én gevraagd hoe het met haar ging (drie zaken die haar zelf, helaas ook nu nogsteeds, onbekend zijn).
Ik was bijna twintig en ik bleef al snel slapen in de studentenkamer van mijn vriend. Steevast, zonder uitzondering, werden wij op zaterdagochtend rond zeven uur wakker gebeld met de vraag of de vuile was gebracht kon worden. Voor ons was het duidelijk dat er gecontroleerd werd of we het aan het doen waren. Zeker nadat er aan mijn vriendje gevraagd werd uit wat voor gezin ik eigenlijk kwam. Vonden mijn ouders het ‘zomaar’ goed dat ik bleef ‘slápen’? (Seks voor het huwelijk; de sloerie! Het is dat er nog nooit Bangalijstjes door schoonmoeders zijn gemaakt; ik zou er zeker een plekje op hebben gekregen).
Mijn slechte invloeden duurden voort: Trouwen deden we niet in de kerk. Ze kreeg geen sleutel van ons nieuwe huis. Haar kind schoor zich niet meer in het weekend. En hij ‘kreeg’ geen konijn te eten met Kerst.
De jaren die volgden maakten wij nog vele fouten en volgden er vele verzoeningspogingen. Alle inspanningen ten spijt. Uiteindelijk hebben we met alle partijen een manier gevonden; zolang er geen contact is, is er geen ergernis (of hoop dat er ooit iets hechts zal ontstaan). Dus beperken we de ontmoetingen tot de strikt noodzakelijke. Zoals onlangs de verjaardag van mijn man.
Een paar uur houd ik het vol; Ik houd het vol om aan te zien dat ze niemand uit laat praten. Dat ze haar gebak al op heeft voordat ik zelfs maar zit. Het laat lijken dat het cadeau dat de kinderen geven van haar is. En dat ze de gave heeft om alles wat iemand heeft meegemaakt, in overtreffende trap zelf ook meegemaakt blijkt te hebben.
Het volgende incident geeft een onverwacht positieve wending aan de dag; ze vertelt luid en schreeuwerig aan het overige bezoek dat zij een geweldig goede moeder was die ieder weekend de meest bijzondere uitstapjes organiseerde voor haar destijds jonge kinderen. Daarbij vraagt zij quasi verbaasd aan mij: ‘Dóe jij dat niet? Dan lijk je ook niet op mij!’.
Ik geef direct toe. Haar dag kan niet meer stuk. En die van mij ook niet.’