A true Ghost Story.
Op de site ziet het er allemaal idyllisch uit. Ruim, licht, nieuw én exclusief geur: The Pear Tree Cottage in Biddestone. Het huis uit de zeventiende eeuw. Het huis waar je niet alleen bent.
Het begint op de eerste ochtend. Ik loop de badkamer in en zie twee kakkerlakken wegschieten. Zonder bril weet ik er toch één te vangen. Ian, de eigenaar van de cottage, verzekert ons dat dit géén kakkerlak is. Het is een woodlouse. ‘We’ve got hundreds of them in the mainhouse. They’re harmless, they don’t bite.’ Gelukkig maar.
Dag twee. Het is avond en er komt geen water meer uit de kraan. Mijn man gaat dit melden bij Ian. Hiervoor moet hij naar buiten en vijftig meter over een slecht verlicht pad lopen. Hij is een paar minuten weg als Thomas zegt: ‘Die waterleiding is expres afgesloten, om papa te lokken, zodat ‘ze’ ons nu kunnen vermoorden.’ ‘Jij kijkt te veel detectives,’ zeg ik. Man komt terug met Ian. Ian heeft lang grijs haar en een verweerd gezicht. Diepblauwe ogen. Hij grijnst, kijkt me (te) lang aan en draait de kraan open; het water stroomt er uit. ‘Zie je nou wel,’ fluistert Thomas, ’een val.’
Dag drie. Om half drie ’s nachts schrik ik wakker van de slaapkamerdeur die openschiet en met een klap tegen de muur slaat. Ik zit rechtop in bed en schud mijn man wakker. ‘Hoorde je dat?’ sis ik tussen m’n tanden door. ‘Ja: tocht,’ mompelt man en snurkt verder.
Dag vier. Ik zit in de tuin en hoor een kind binnen schreeuwen. ‘Een RAT! Er loopt hier een R-A-T!!’ Rat blijkt een verdwaalde veldmuis te zijn, maar vanaf dat moment zitten we toch (nog) iets ongemakkelijker op de bank.
Op dag vijf zit ik ’s avonds laat nog even met David in de auto. Het is de enige plek waar we een klein beetje internetbereik hebben en onze verslaving dient gevoed. Het is pikkedonker buiten. In het licht van de maan zien we de kat van Ian voorbij rennen. Tenminste, we denken dat het de kat is. Voor de zekerheid doen we de auto van binnen op slot. Het grind op de parkeerplaats kraakt. Uiteindelijk rennen we samen langs de donkere struiken naar het huis. Ik pies bijna in mijn broek (van angst). Ik mag David nooit meer zo bang maken. Maar doe ik dat?
Dag zes. Het regent. We kijken ’s avonds met z’n allen een film. Het rommelt en stommelt op de vliering. Thomas kijkt mij met grote, vragende ogen aan. Voetstappen? ‘Nee: tocht!’ Weer beslist mijn man, dit keer kort en krachtig.
Op dag zeven treffen we beneden een zeer onaangename geur. Er rot iets. In de kast onder de trap. Niemand wil de deur open doen. Het moet die muis zijn. ‘Of de eigenaresse,’ zegt Thomas, ’want die heb ik al drie dagen niet gezien.’
’s Avonds komt Casper uit zijn bed en is verbaasd Thomas beneden aan te treffen. ‘Hé, zit jij hier!? Echt gek. Wij dachten dat je ons wilde laten schrikken want de deur ging steeds open…’
‘Tocht?’