‘Zuster, zuster, mag ik mee? Dat lijkt me zó fijn…’ Ik kijk om en zie een vrouw met opvallend rode pantoffels aan haar voeten, onderuitgezakt in een rolstoel zitten. Een megagrote slab om haar nek geknoopt, wenkt zij mij met een hand. Ik kijk naar Joop, de vrijwilligershoofdman. Hij schudt zijn hoofd.
‘Deze mevrouw kan echt niet mee,’ legt hij fluisterend uit, ‘zij brengt onrust in de groep.’ Ik knik begrijpend, maar het doet toch pijn als de vrouw smekend blijft herhalen: ‘Lijkt me zo fijn… lijkt me zó fijn…’ Ik neem een andere bewoner onder mijn hoede en hoor een verzorgster tegen de vrouw zeggen: ‘Kom, ik rijd u even naar de andere kamer, dat is veel leuker voor u.’ Ik heb geen idee wat ze in de andere kamer gaan doen, of ze daar überhaupt iets gaan doen, maar ben opgelucht dat iemand zich over haar ontfermt.
‘Wat naar,’ vertrouw ik Joop toe, terwijl we in optocht met de rolstoelen naar de activiteitenruimte van het verzorgingshuis lopen.
‘Geen zorgen,’ zegt hij, ‘ze is het nu al vergeten. En ze kan echt niet mee. Ze wordt druk en luidruchtig. De andere bewoners worden daar zenuwachtig en onrustig van. Het is voor niemand goed.’
Vervolgens nemen we met een aantal vrijwilligers in twee uur tijd een groepje bewoners met (beginnende) dementie mee terug naar vroeger. Aan de hand van vragen en met behulp van een dobbelsteen spelen we een spel. Spreekwoorden, versjes, wijsjes, woordkennis; het komt er allemaal in voor. Een mevrouw kent alle liedjes van vroeger. Joop hoeft de beginzin maar te zeggen en daar gaat ze al. Een ander fluit voortdurend vrolijke deuntjes en krijgt steeds de slappe lach. Een paar mannen knikkebollen. Een mevrouw staart me continu aan en als ik naar haar lach, lacht ze met haar ogen zacht terug. Dan is er ook nog iemand die de hele tijd één gooit – wat in principe niet mogelijk is met een kleurendobbelsteen – en iemand die er een sport van maakt om de dobbelsteen als een bowlingbal over de tafel te laten rollen; hard en ver. Ze drinken koffie en eten – als de voorraad het toelaat – een koekje. Twee houden stevig hun tuitbeker vast, de rest roert in een kopje keurig de melk en suiker rond, waarvan ik me afvraag of ze die altijd al gebruikten, of dat ze het gewoon niet meer weten. Links van me zit een serieuze mevrouw. Als ze het antwoord niet hoort, rust ze niet voordat het haar verteld is. En rechts van me zit een juffrouw. ‘Ik ben lerares,’ zegt ze, ‘en Joop doet dat ook goed hè? Echt gezellig dit.’
Als we na afloop iedereen op hun afdeling terugbrengen, zit de mevrouw met de felrode pantoffels rustig voor zich uit te staren. Een kopje thee binnen handbereik. Ze draait haar hoofd even naar me toe en kijkt me leeg aan. Inderdaad, ze is het vergeten. En ik weet niet of ik daar nou blij om moet zijn, of niet.