Zie je de foto bovenaan dit bericht? Dat is mijn vader toen hij een jaar of twaalf was, lief lachend naar de camera aan het begin van een verwoestende oorlog. Nou weet ik dat mijn vader niet altijd zo’n braaf jongetje was, maar over de doden niets dan goed. Mijn vader overleed op 23 mei na een heel lang en gelukkig leven in het bijzijn van zijn dierbaren. Het was een dankbaar en gegund moment. Alles was gedaan, alles was gevraagd en gezegd. Er waren geen open eindjes of ach-nu-zal-ik-het-nooit-weten-gedachten. Als je van een droomsterven kunt spreken, zou dit er wat mij betreft een zijn geweest. En ik weet dat mijn vader dit ook zo heeft ervaren.
De laatste tweeënhalf jaar van zijn leven had hij niet gewild. Logisch, want wie wil zijn laatste levensfase in aftakeling doorbrengen? Maar als je niets vastlegt, heb je in ons land geen andere keuze dan voortleven tot de bittere pil helemaal is doorgeslikt. Ik wilde me onze toekomst niet voorstellen, totdat ik zag wat we allemaal nog wél hadden.
Nee, ik moest niet vragen wat hij voor ontbijt had gehad of wie er gisteren op bezoek waren. Maar hij vertelde me wel nog meer over zijn werk, zijn ouders en zijn broers. Zijn reis naar Australië en het sanatorium waar hij twee jaar ziek lag. We spraken over de verkiezingen, over normen en waarden en over het coronavirus. Over wat hij belangrijk vond. In zijn tempo, op zijn niveau en met zijn beperkter wordende woordenschat.
Een week voor zijn overlijden zei hij: ‘Ik wil dood.’ We hadden net koffiegedronken en ik wist eerst niet of ik hem wel goed had verstaan, totdat de zin in mijn hoofd werd herhaald.
‘Dat begrijp ik,’ zei ik. ‘Ben je bang om dood te gaan?’ vroeg ik erachteraan.
‘Helemaal niet.’ Hij gaf er extra duiding aan door ook nog nee te schudden.
Een week later mompelde hij dat hij weer zelfstandig wilde zijn. Zijn (overleden) broer was in de ochtend langs geweest en hij wilde graag met hem mee. Ik liet hem zelf zijn koekje eten en zijn koffie drinken. ‘Kijk eens,’ zei ik de waarheid ontlopend, ‘dit kan je alweer.’
‘Heel fijn,’ knikte hij.
Ik aaide door zijn krullen, iets dat echt nooit mocht en wat hij nu gewoon toeliet. We lachten om familieperikelen. We bespraken spreekwoorden en ik vroeg hem naar de betekenis. Hij wist alles. Natuurlijk, hij was niet gek. Hij lachte naar me zoals hij ooit lachte naar de fotograaf op school. Een lief, ondeugend jongetje. Ons laatste samenzijn kon bijna niet mooier zijn.
Kinds, de ziekte die dementie heet. Heb jij dierbaren met een vorm van dementie? Wat zijn jouw ervaringen? Vind je het lastig? Of misschien wel eng? Word je er verdrietig van? Zoek je hulp of ontloop je de situatie zoals hij is? Ik realiseer me dat mijn ervaringen mooier zijn dan velen in de praktijk ervaren. Toen ik net in de dementiezorg werkzaam was, heb ik gezegd dat als mijn ouders ooit op een gesloten afdeling geplaatst moesten worden, ik voor de deur zou gaan liggen. Zo schokkend vond ik de confrontatie. Inmiddels weet ik dat het niet eng is, of gek. Dat er nog zoveel contact mogelijk is als je de juiste ingangen weet te vinden, durft te onderzoeken en altijd de mens blijft zien die hij of zij eerder toonde en nog steeds diep van binnen is.
Ik wens je een mooie nazomer met vele dierbare herinneringen. Geniet van wat je ziet, hoort, voelt, proeft en ruikt. Pak je pen en papier. Reflecteer en leg vast. Zoek naar de ingangen en pluk het klavertjevier; het levert zulke mooie verhalen op!