De weg van mijn ouderlijk huis naar de lagere school was een kilometer lang. De eerste jaren liep ik de route, soms met mijn zus of broer, soms alleen. De latere jaren mocht ik op de fiets. Eerst reed ik dan snel een stukje over de stoep, wat eigenlijk niet mocht van de politie en boze buurvrouwen. Daarna fietste ik over de enige weg met asfalt die ons dorp kende. Daar aan de Goudenregenstraat zat ergens in een inham onze tandarts. Ieder half jaar zaten we daar met zijn zessen in de wachtkamer te vrezen voor wat komen zou. Mijn jongste broer deed hier consequent de imitatie van een tandartsboor en als we eindelijk werden geroepen duwden we elkaar naar voren. Niemand wilde als eerste in de gevreesde stoel. De tandarts boorde, trok en beitelde zonder verdoving en nog erger; zonder aankondiging. Op mijn herhaaldelijke vraag of ik een verwijzing voor een beugel mocht, antwoordde hij steevast dat niet iedereen een Mariabeeldje kon zijn.
Op de kruising waar het asfalt eindigde sloeg ik linksaf, een klein stukje over de Taets van Amerongenstraat tot de T-splitsing bij de Molenstraat. Hier schuinrechts aan de overkant lag een klein kerkhof, omringd door hoge bomen en donkere struiken die de graven verborgen hielden. Ik ging er snel voorbij om even later links de Amandelgaarde in te duiken. Ook hier mocht niet gefietst worden, dus al steppend op de pedalen (dat mocht dan weer wel) richting de Burgemeester Kampschöerstraat. In de Amandelgaarde woonden de echt oude mensen. Soms waren ze buiten, wat rommelen in hun tuin, maar vaker zaten ze binnen achter het raam half verborgen achter de vitrages. Aangeboden snoepjes nam ik niet aan, je mocht immers niks van vreemden accepteren. Lastig, want beleefdheid was ook een duidelijke richtlijn die ik van mijn ouders meekreeg. Van de gaarde stak ik over naar de Rembrandtstraat waar links de ingang van de Rooms-Katholieke St. Aloysiusschool opdoemde. Door het hek lag rechts de gymzaal, verborgen achter dicht struikgewas waar ik als bijna brugklasser vlak voor de zomervakantie oefende in het zoenen om goed beslagen ten ijs aan de middelbare school te kunnen beginnen. Door het hek naar links, bochtje naar rechts en dan de fiets in de overdekte stalling waar mijn tocht eindigde.
Als ik aan de weg terug naar huis denk, komen er andere herinneringen op. Voor ik de Amandelgaarde weer in zou gaan, had ik de keuze om linksaf te slaan richting het levensgevaarlijke kruispunt waar een meisje van school was doodgereden door een vrachtwagen terwijl ze bij haar zus achterop zat. Dat kruispunt moesten we mijden. Alleen was er een periode dat we op het schoolplein dagelijks spraken over kinderlokkers. Mannen in groene pakken die in de bosjes rondom de speelplaats ons bespiedden en ons zouden ontvoeren zodra ze de kans zouden krijgen. Het ene verhaal overtrof het andere verhaal en het maakte dat we ons heel onveilig voelden op een plein waar we ons juist veilig zouden moeten voelen. Die mannen in de groene pakken waren de mannen van de plantsoenendienst, die waarschijnlijk nog nooit een vlieg kwaad hadden gedaan. Maar daar geloofden wij niet meer in. Op de terugweg door de Amandelgaarde had je dus de kans om zo’n kinderlokker tussen de gemeentelijke tuintjes van de woningen aan te treffen. Kiezen uit twee kwaden: Het verboden kruispunt of de gaarde met de kinderlokkers, vermomd als plantsoenwerker of snoep gevende oudere. Je leest het, mijn reis naar en van school was vol reële en irreële gevaren.
Terug op de Taets maakte ik de keuze, rechts af om met losse handen over het asfalt te glijden (met de wetenschap dat je al heel wat gevaren had overleefd) of een stukje verder rechtsaf mijn eigen straat in. De Seringenstraat, de straat waar ik met mijn bekaplaarsde hiel tussen de spaken van het fietswiel kwam terwijl ik achterop zat bij mijn broer. Maar ook de straat waar ik op het pleintje voor mijn huis leerde fietsen, hinkelen, steppen, rennen, touwtje springen, verstoppertje en landverovertje en waar ik volgens mijn zuchtende broer nooit heb begrepen hoe voetballen werkt.
Welke herinneringen kleven er aan jouw weg van huis naar school? En doemen er tijdens de terugreis andere, nieuwe herinneringen op? Nam je altijd dezelfde weg, of wisselde je net als ik weleens af? Ging je lopend, op de step of fiets of werd je gebracht? Al deze flarden van herinneringen vormen ieder weer een losstaand verhaal waarmee je (geschreven) levensboek steeds meer volume krijgt. Zin om een keertje mee te schrijven? Kijk dan bij de schrijfactiviteiten van Het Verhaal Achter.
Ik wens je mooie, frisse en heldere wintermaanden met vele dierbare herinneringen. Geniet van wat je ziet, hoort, voelt, proeft en ruikt. Pak je pen en papier. Reflecteer en leg vast. Bewandel de routes uit je leven en zie wat je tegenkomt; het levert zulke mooie verhalen op!