‘Op wie ben jij?’ vroeg hij.
Terwijl mijn hart in mijn borstkas bonkte, trok hij met een stokje strepen in het altijd aanwezige duinzand op de stoeptegels. We zaten op het pleintje voor onze huizen, hij op zijn bal, ik op de grond met mijn rug tegen de muur van de schuur. Ik was op hem maar noemde de naam van een jongen uit mijn klas. Hij zette zijn Ad Visser-bril recht op zijn neus en tuurde voor zich uit. We keken eensgezind naar de auto’s in de parkeervakken en de straat erachter waar hij niet lang daarvoor door de lucht was gevlogen toen hij tijdens het verstoppertje spelen zijn aandacht voor het verkeer verloor. Hij had een flinke beenwond en een hersenschudding maar gaf geen kik. Ik vond hem daarna nog een beetje stoerder dan ik hem altijd al vond. Mijn buurjongen was een jaar jonger en een kop kleiner maar had meer lef dan ik ooit moed zou hebben. Hij was niet bang voor straf, ik wel. Hij was niet bang om met losse handen te fietsen, te rolschaatsen met losse veters, belletje te trekken bij de nare buurvrouw, op schuurtjes te klimmen (en er weer vanaf te springen) of moorkoppen te pikken uit zijn moeders koelkast. Hij bouwde hutten in de struiken, trok mij omhoog als ik was gevallen, wist de beste verstopplekken en liet mij winnen bij tikkertje. En nu deze belangrijke vraag gesteld werd, loog ik hem voor.
‘En jij?’ vroeg ik hem.
Hij peuterde aan een korstje op zijn knie en dacht na.
‘Silvia,’ zei hij, ‘en dan jij wel als tweedst.’
Ik wist niet welke Silvia hij bedoelde, in iedere klas waren er minstens twee. Bovendien zaten hij en ik op verschillende lagere scholen, hij op die ene bij zee en ik op de katholieke in het dorp.
‘Heb jij ook een tweedst?’ vroeg hij.
‘Ja, jij dan,’ zei ik zonder hem aan te kijken. Ik voelde mijn wangen gloeien en draaide met mijn vingers rondjes in mijn haar.
‘Dat is mooi. Als het dan niks met onze eerstes wordt, dan hebben we elkaar nog.’
Ik legde mijn hand op mijn buik, dit was een geruststellende gedachte. Mijn verzonnen eerstes zou sowieso niks worden. Hij stond op en trapte de bal vlak naast mij tegen de muur. Eerstes. En nog een keer. Tweedst. Het doffe geluid van het plastic echode luid in mijn oren. Ik knipperde met mijn ogen.
‘Heb je ook een derde?’ hij steunde met één voet op de oranje bal. De vijfhoeken hadden hun zwart al bijna verloren.
‘Een derde?’
‘Voor de zekerheid.’
‘Moet dat?’
‘Ja,’ zei hij en stak zijn arm naar me uit. Zijn hand was warm, sterk en plakte. Ik liet me omhoogtrekken en noemde de naam van een andere aardige jongen uit mijn klas.
‘Die ken ik. Die is stom,’ zei hij.
‘Nietes.’
‘Hij kan niet voetballen.’
Ik haalde mijn schouders op. Hij gooide steentjes en raakte net geen auto.
‘Wie is jouw derde dan?’ vroeg ik.
‘Silvia van de …’
‘Nog een Silvia? Dat mag niet.’
‘Marjon dan.’ Hij keek niet overtuigd.
‘Marjon van daar?’ ik knikte met mijn hoofd schuin naar de overkant en hoopte dat hij nee zou zeggen.
‘Iew, nee. Marjon van bij mijn opa.’
Ik kende de Silvia’s niet en ook de Marjon van bij zijn opa had ik nog nooit gezien.
‘Oké,’ zei ik, ‘die mag.’
Hij keek me lachend aan, opgelucht bijna. ‘Gaan we dan nu voetballen?’
Ik was liever gaan elastieken maar knikte ja.
‘Jij in de goal.’
‘Niet zo hard, hè?’
Hij gaf een zacht schopje met zijn versleten Roots, ik miste en de bal kaatste terug op het plein. Hij rende erachteraan en had hem net te pakken voor de stoep overging in de weg.
Herinner jij je je eerste liefde? Was het iemand uit de straat, van school, van vakantie, van de sportclub of van je werk? Zag je hem of haar vaak? Idealiseerde je hem of haar? Wist hij of zij van jouw liefde? Of omzeilde je net als ik de waarheid? En wist je net als ik niet precies wat de ander voor jou voelde? Of was alles juist duidelijk? Misschien is je eerste liefde nog steeds je huidige liefde of misschien heb je hem of haar nooit meer gezien. Heb je weleens heimwee naar dat eerste onbekende warme gevoel van hoop, verwarring en onzekerheid? Ik ben benieuwd naar jouw verhaal!