© 2019 Jacqueline van Zwieteren. All rights reserved.

Vergeet jij mij niet?

‘Dat ik hier niet zelf naar buiten kan, daar kan ik met de pet niet bij.’ De kwieke zeventigplusser trekt de rits van zijn jas omhoog en kijkt mij wanhopig aan. Hij staat naast de tafel waar ik met een mevrouw zit te praten.
‘Dat wat hij heeft, heb ik ook,’ zegt de vrouw naast mij begripvol, ‘weet je, ik ben gewend om overal naartoe te gaan, en nu zitten we hier, met een dichte deur.’

Het is een terugkerend gespreksonderwerp met deze twee bewoners op de gesloten afdeling van het woonzorgcentrum waar ik werk. ‘Ik weet echt wel waar ik ben’ en ‘Ik ken de buurt hier heel goed’ worden steevast als argument gebruikt. Maar de argumenten houden geen stand. Hij weet de stad waar we zijn. Geen adres. Zij weet het huisnummer, maar de straat is een van de straten uit haar jeugd, in een andere plaats.
‘O ja,’ zegt hij en vraagt vervolgens vertwijfeld aan mij: ‘In die stad heb ik toch ook gewoond?’
Nee, denk ik, daar heb je niet gewoond. ‘Dat weet ik niet meer,’ zeg ik. Hij lacht.
‘Ik heb die ene ziekte,’ zegt zij.
‘Ja, dat je alles vergeet, dat heb ik ook. Alzheimer heet dat.’ Een andere bewoonster heeft zich bij ons gevoegd. ‘Heb jij ook Alzheimer?’ vraagt ze aan de man.
‘Nee, dat heb ik dacht ik niet. Heb ik iets?’ weer de vertwijfelde blik.
‘Ja, joh. Wij hebben allemaal dat ene, je weet wel, dat ene,’ zegt de eerste dame weer. ‘En nu zitten we hier.’
‘Dus daarom zit ik hier,’ zucht hij. ‘Waarom eigenlijk? Ik snap het niet.’
‘Omdat we niet meer voor onszelf kunnen zorgen.’ Zegt de tweede dame. ‘Heb ik trouwens al gegeten?’ vraagt ze aan mij.
‘Ja, je hebt al gegeten.’
‘Ontbijt bedoel ik, hè?’
‘Ja, je hebt ontbeten.’
‘Weet je het zeker?’
‘Ja, ik weet het zeker.’
‘Nou, als jij het zegt.’
De eerste dame lacht. ‘Dat vraagt ze steeds. Dat kan ze niet onthouden. Ik kan het ook niet onthouden. Denk ik. Weet je wat ik het ergste vind? Als mensen mij niet geloven. Begrijpen. Vreemde mensen. Dan denken ze iets. Dat ik het verzin. Denk ik. Geloof jij mij?’
‘Ja, ik geloof je.’
‘Dat ik het niet verzin, hé?’ ze pakt mijn arm.
‘Ik geloof je.’ En ik voeg eraan toe dat ik het vervelend vind voor haar dat er soms mensen zijn die haar niet begrijpen.
‘O, dat vind ik fijn. Dat jij mij gelooft.’
‘Ik doe even mijn jas uit hoor,’ zegt de man en komt bij ons zitten. ‘Dus ik woon hier?’
‘Ja, wij allemaal,’ zegt de tweede dame.
‘O, nou gezellig. Dus jullie blijven ook?’ vraagt hij aan ons drieën.
‘Ja,’ stellen we hem gerust.
‘Moet jij niet naar je kinderen?’ vraagt hij dan onverwacht.
‘Later,’ zeg ik. ‘Maar nu ben ik hier.’
‘En je komt weer terug?’
‘Ja, ik kom zeker weer terug.’
‘Dus jij vergeet ons niet?’ hij lacht hard om zijn vraag. De dames glimlachen.
‘Is er ook koffie?’
‘Natuurlijk,’ zeg ik. En schenk de bekers in. De grootste koekjes worden uit de trommel gevist.
‘Dus jij vergeet ons niet, hier, op deze plek? Kan je dat beloven?’ de vraag klinkt nu serieuzer.
‘Ik vergeet jullie niet, ik beloof het.’
‘Weet je wat ik het ergste vind?’ de eerste dame helt samenzweerderig naar mij over. ‘Als mensen mij niet geloven. Dat ik het expres verkeerd doe. Ze begrijpen het gewoon niet. Dan denken ze iets. Denk ik. Geloof jij mij wel?’
‘Ja, ik geloof je.’ En ik begrijp je. Ook al stijgt het boven al mijn inlevingsvermogen uit om werkelijk te voelen wat jij diep vanbinnen ervaart.

Plaats een reactie

Uw e-mail wordt nooit gepubliceerd noch gedeeld. Verplichte velden zijn gemarkeerd met een *

U mag deze HTML-elementen en attributen gebruiken <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>

*
*