© 2020 Jacqueline van Zwieteren. All rights reserved.

Tegenwind, meewind

Ik wandelde een verplicht uur buiten. Je weet wel, goede voornemens. De wind was guur en hard. De mij passerende fietsers verdwenen snel uit het zicht. De mij tegemoetkomende fietsers kwamen traag trappend, wiebelend op het zadel en met rood verhitte gezichten langzaam dichterbij. Hun haren wapperend naar achter, de mijne vechtend in mijn gezicht.

Een man en een meisje van een jaar of vijf kwamen mijn richting op gefietst. Het kind trapte twee keer zo vaak als haar vader de trappers in het rond. Zonder zijwielen streed zij vastberaden tegen de wind.
‘Pap, kan jij dit?’ uit haar mond klonk een perfecte versie van een briesend paard.
Haar vader reageerde direct en begon in het wilde weg te spetteren, niet te briesen. Zijn dochter schaterlachte en riep: ‘Neehee, niet zo.’
Ook al hoopte ik dat zijn gespetter zou stoppen zodra ze mij gepasseerd waren, ik kon niet anders dan glimlachen. Wat een lief tafereeltje. De vader die meespeelde met zijn dochter. Haar liet proesten, gek deed, zich niks aantrok van de wereld om hen heen.

Mijn vader is een serieuze man. Zorgzaam, betrouwbaar, liefdevol, spaarzaam, wijs. Hij hielp me met vallen en opstaan. Hij leerde me zelfstandig worden, aan anderen denken en relativeren. Ik mocht op zijn voeten lopen en op zijn schouders zitten. Hij las me voor en leerde me de waarde van woorden. En hoewel ik dus vele dierbare herinneringen heb aan mijn jeugd, kan ik me niet herinneren dat mijn vader weleens echt gek deed. Gewoon zomaar uit het niets, tegen de regels van alledag, een vreemde capriool. Onbezonnen en misschien wel onverantwoord.

In mijn herinnering nam mijn vader geen risico’s. Voordat hij op zijn 19e in de tropen besmet raakte met tuberculose en twee jaar in een sanatorium verbleef (waarvan het eerste jaar aan bed gekluisterd) was hij een ondeugend kind, een ondernemende puber, een jongeman met  toekomstdromen. Misschien is het zijn aard of misschien maakte de oorlog, een slecht oog en de tuberculose van hem een serieuze man met een groot verantwoordelijkheidsgevoel naar zijn gezin. Ik weet het niet. En hij weet het ook niet meer.

‘Het zou allemaal kunnen,’ zegt hij als ik hem ernaar vraag.
Als we even later buiten wandelen – hij in zijn rolstoel, ik erachter – lacht hij hard als ik voorstel hem los te laten op de brug (geen zorgen, ik heb het niet gedaan). Hij vraagt of het duwen niet te zwaar is, ik ontken (het zweet staat op mijn rug) en terug in zijn appartement antwoord hij op mijn vraag of hij thee of koffie wil: ‘Nou, nee hoor. Geef mij maar gewoon een whisky.’ Dan laat hij lucht ontsnappen en kijkt hij mij onschuldig en met grote ogen aan: ‘Wat doe jij nou?’ vraagt hij met een kwajongensachtig gezicht. Waarna we allebei hard lachen en ik me toch voor even het kleine meisje op de fiets voel.

Plaats een reactie

Uw e-mail wordt nooit gepubliceerd noch gedeeld. Verplichte velden zijn gemarkeerd met een *

U mag deze HTML-elementen en attributen gebruiken <a href="" title=""> <abbr title=""> <acronym title=""> <b> <blockquote cite=""> <cite> <code> <del datetime=""> <em> <i> <q cite=""> <s> <strike> <strong>

*
*